‘ToRaH’ en ‘Pentateuch’
‘Genesis’ – ‘Exodus’ – ‘Leviticus’ – ‘Numeri’ – ‘Deuteronomium’
Door tussenvoeging van de boekrollen ‘Leviticus’* en ‘Deuteronomium’* werd de samenhang van ‘Exodus’ – ‘Numeri’ – ‘Jozua’ verbroken. Vijf boekrollen vormden sindsdien de ‘ToRaH’, de wetgeving van het priesterdom van Juda. Dit gebeurde waarschijnlijk in de zesde eeuw voor Christus. Binnen het christendom werd en wordt deze samenhang als ‘Pentateuch’ (de vijf boeken) erkend. De boekrol ‘Jozua’ (JHWH is verlossing) werd en wordt ermee gedesavoueerd. Bijgevolg doet zij niet meer mee en als deze boekrol in onze tijd toch ter sprake komt, wordt ‘Jozua’ niet als verlosser maar als veroveraar gedacht. Niettemin is ‘Jozua’ de hoofdgedachte in het Evangelie. Nadat wij ons van onze vrees voor hemelse machten hebben bevrijd, laten wij ons niet ringeloren door allerlei vormen van gezag, die zeggenschap over het wereldgebeuren pretenderen. Wat er in de wereld gebeuren moet, bepalen wij in overleg met onze naasten. Wij bepalen ons tot het gebeuren dat wij kunnen overzien in het vertrouwen dat elders in de wereld ook anderen dat doen. En we hebben geen enkele reden daaraan te twijfelen. In tegendeel; het Evangelie is wijd verbreid bekend en wordt over heel de wereld als zodanig gerespecteerd. Maar het ons bekende christendom heeft zich allerminst daarnaar gedragen.
* de boekrol ‘Leviticus’ is een verzameling van tempelwetten.
* ‘Deuteronomium’ is een Griekse titel en betekent ‘tweede wetgeving’. Zij was verbonden met ‘de tweede tempel’ van Jerusalem die eind zesde eeuw werd gebouwd nadat de eerste in 586 v. C. vernietigd werd.
het priester-koningschap van David
2de boek ‘Samuël’
In dit tweede boek wordt het priester-koningschap van David besproken. ‘Samuël’ komt er niet meer aan te pas. Voor Joden is iedere verbinding van godsdienst met macht zondig want dodelijk voor de samenleving. Doch David was een hypocriet; liet zijn koningschap met geestelijk gezag optuigen (2Sm1). Het vertrouwen op een hemels vaderschap was eigen aan de Joodse geloofs-instelling van JHWH zowel als aan het verlichtende denken van koning Saul. Men kan er eindeloos over discussiëren, maar blijft dan wel op het droge staan; aan het leven zelf neemt men niet deel. En daarmee gaat het scheppingsverhaal verloren (2Sm2). Door zijn koningschap te verbinden met geestelijke zeggenschap werd het doorheen de tijd veel imposanter dan dat van Saul. Maar van een gesprek over de actualiteit van het leven komt niets terecht. De discussie gaat enkel nog maar over onderwerpen, waarover nooit overeenstemming kan worden bereikt (2Sm3). Een discussie over ‘de goddelijke heerschappij op aarde’ (Baäl) bracht evenmin duidelijkheid. Door priesterschap en koningschap te verbinden, verloor David zichzelf in hovaardij (2Sm4-5). Niettemin zeulde David in zijn machtsvertoon ook de ‘Ark van Verbond’ met zich mee. De verklaring hiervoor liet hij over aan een profeet (2Sm6-7). En aan een kreupele Seth-vijandige theologie werden orakelgaven toegekend. Met veel bluf wist David zijn gehoor te overtuigen (2Sm8-10). David gaf de aanzet tot de bouw van de tempel van Jeruzalem, Haar eredienst werd aan de macht van het goddelijk licht der ‘Zon’ gewijd (2Sm11). Een profeet gaf David te verstaan dat tempelbouw niet ten koste van armen mocht gaan en dat JHWH er niet om vraagt. Het is een vorm van machtsvertoon. Maar David bekleedde zich met het koningschap en liet het werk aan anderen. Met extreme vormen van dwangarbeid werden paleis en tempel gebouwd (2Sm12).
Kerkelijk hoergedrag treedt op wanneer het binnen de wereldlijke samenleving aan welzijnszorg ontbreekt. Met pastorale zorg echter wordt het er niet beter op, want herders treden op als schaapscheerders. En op spiritueel niveau wordt welzijn als zijnde genadegaven aan JHWH toebedacht; zodat het koningschap zich aan machtsvertoon kan wijden (2Sm13). Dan bedenkt men ook weer dat JHWH ons aller Vader is en wordt de vrede aan de Vader toevertrouwd. Doch een dergelijke overvloed van denken mag niet gaan woekeren. Jaarlijks wordt het daarom bijgesnoeid (2Sm14). Volgt het verhaal van ‘de Olijfberg’, dat eveneens in het Evangelie ter sprake komt. Gesproken wordt over de scheiding der machten; tussen wetgevende en uitvoerende macht, tussen priesterdom en koningsmacht; tussen kerk en staat (2Sm15-18). Het geloof van ‘JHWH-Vader’ laat ons zien, hoe met passieverhalen schuldgevoelens worden aangepraat; en dat kerkelijk eerbetoon de grondslag vormt voor een gezagscultuur (2Sm19). ‘Benjamin’ (zoon van het zuiden) vormde de scheiding tussen beiden. Het koningschap van David bleef met Juda verbonden. De geloofsstrijd omwille van ‘JHWH-Vader’ speelde zich af op hoog niveau. Joden deden er niet aan mee (2Sm20). ‘Zeven’ stellingen zijn ons gegeven om ons van dit soort oppergezag te distantiëren. Zij berusten op onze eigen verantwoordelijkheid voor hongersnood (2Sm21,1-10), de eenzijdigheid van leergezag (2Sm21,11-22), de psalmen van David (2Sm22), de vele blijken van grootheidswaan (2Sm23,1-17), de kerkelijke opname en verheffing van instellingen met een maatschappelijk doel (2Sm23,18,39), volkstellingen om het eigen gezag te versterken (2Sm24,1-9) en allerlei valse voorstellingen omwille van het behoud van macht (2Sm24,10-25).
‘Elisa’ en ‘de ballingschap’
2de boek ‘Koningen’
‘Elisa’ betekent ‘God is verlosser’; is de tegenhanger van ‘Jozua’. Het was de dooddoener van hetgeen met ‘Elia’ werd gezegd. Het getuigde van grootheidswaan en kwam zelfs aan religie niet toe (2Kon1-2). ‘Elisa’ liet een opsomming van priesterlijke heerschappijen na. Aan het bestaan van armoede ontleende de geestelijkheid haar aanzien van weldoende stichting (2Kon3-4). ‘Elisa’ was de uitvinder van het ‘doopsel’, dat als teken van zuiverheid werd opgevat. Met de profetische zeggenschap kwam toen eveneens het kruishout boven drijven. Gaandeweg werd duidelijk hoe gewelddadig die zeggenschap was; niemand die daarna nog iets te zeggen had (2Kon5-7).
Met ‘God-verlossing’ werd het kerkelijk herstel van Juda op gang gebracht; een oproep tot vestiging van een bovenwereldlijk gezag, dat alle frustraties op kerkelijk gebied overwint; een ambitie die zichzelf in bloedig geweld verliest (2Kon8-9). Het boek ‘Kronieken’ werd geschreven omwille van het ‘behoud van JHWH’ (Samaria) in een terugblik op wat ‘JHWH bezat’. Want priesterlijke beschouwing van ‘de verhevenheid van JHWH’ had het besef doen verdwijnen dat het aardse bestaan ons door JHWH gegeven is. De priesterlijke offercultus is in wezen niets anders dan een terugval in een primitief gebeuren dat ver af staat van Joods geloven (2Kon10-13). In het land van Israël werd aandacht besteed aan de ontwikkeling van en door het volk zoals die van nature van onderop plaats vindt. Het priesterlijk gezag in Juda daarentegen is van boven af en werkt op een volksontplooiing vernietigend (2Kon14). Eveneens valt te bedenken dat een priesterdom uit is op zelfbehoud. Maar JHWH behoeft van niemand hulp. En waar de priesters van Juda dachten als toezichthouder te functioneren zoals de Assyriërs elders deden, moet worden opgemerkt dat de Assyriërs geen heersers maar ‘Samaritanen’ waren (2Kon15-17). De Assyriërs vonden enkel bij de Israëlieten gehoor. In Juda werden zij zodanig belasterd, dat zij niet eens konden duidelijk maken wat hen bewoog. Derhalve trokken zij zich terug (2Kon18-19). Het Babylonisch priesterdom kwam ervoor in de plaats. Gestreefd werd naar eenwording. Ook de oude betrekkingen met Egypte werden hierbij aangehaald met de hervormingen van ‘Josia’ (JHWH-genezen) als resultaat (2Kon20-21). Doch Farao Necho koos voor toenadering met de Assyriërs; zodat Jeruzalem aansprakelijk werd gesteld voor al hetgeen dat met JHWH verloren was gegaan (2Kon22-23).
Het verzoek tot eenwording verkeerde in de ‘Babylonische ballingschap’; het priesterlijk bestaan van Juda aan dat van Babylon overgeleverd. Nog elf jaar lang werd de profeet Jeremia (JHWH zal verheffen) aan het woord gelaten (2Kon24). Daarna werd Jeruzalem twee jaar lang van de wereld afgesloten, zodat een maatschappelijke herwaardering afgedwongen werd. Vervolgens vond onder toezicht van Babyloniërs een socialisering van het priesterdom plaats. Alles wat van hogere waarde was, werd het priesterdom ontnomen. En gezagvoerders werden aan een tribunaal voorgeleid om hen hun zeggenschap te ontnemen. Van een scholing van gewone mensen tot deelname aan het geestelijk overleg kwam evenwel niets terecht. De gewenste verandering vond in Babel plaats; ‘Evil-Merodach’, een met de aarde verbonden godsdienstbeleving (2Kon25).
‘profeten’ en ‘geschriften’
(resterende boekrollen)
‘Jesaja’ ‘Jeremia’ ‘Ezechiël’
(de verlossing van JHWH) (JHWH zal verheffen) (de kracht van God)
Dit waren ‘de grote profeten’ van Juda vóór, tijdens en nà ‘de ballingschap’.
De boekrol ‘Jesaja’ was eertijds de spreekbuis van het morele geweten binnen Israël in de achtste en zevende eeuw. Halverwege verandert de boekrol compleet van toon. Dit was toen de ‘Babyloniërs’ via ‘Nebukadnezar’ lieten weten dat zij priesters wilden blijven. De geestelijkheid van Juda ging alsnog daarin mee. De boekrol ‘Jeremia’ is een verzameling van geloofsuitspraken, waarmee van onder op de priesterlijke eredienst en het geestelijk streven van de tempel massaal en geargumenteerd wordt afgewezen. Het optreden van ‘Nebukadnezar’ was voor het volk van Juda aanleiding tot versterking van haar standpunten. De boekrol ‘Ezechiël’ werd geschreven na terugkeer uit de ballingschap. Daarin zegevierde het priesterdom met de meest bizarre visioenen.
‘twaalf’ profeten en ‘twaalf’ geschriften
vormen het gezagvolle besluit van het getuigen der Hebreeën:
‘Hosea’ (verlossing) tekent verzet aan tegen kerkelijk hoergedrag. | De religieuze verheerlijking van macht komt vooral tot uiting in ‘Psalmen’ |
‘Joël’ (JHWH is God) stelt dat rampen het gevolg zijn van zondigheid. | Dit geloof komt eveneens ter sprake in het geschrift van ‘Job’ |
‘Amos’ (last) protesteert tegen de betrokkenheid van Kerk met macht. | Bijbehorende uitspraken zijn verzameld in het geschrift ‘Spreuken’ |
‘Obadja’ (dienaar van JHWH): Afstandelijkheid is gebrek aan solidariteit. | De praktische ervaring worden uitgezegd in het geschrift ‘Ruth’ |
‘Jona’ (duif) staat symbool voor religieuze hoogvluchten. | Zij zijn eveneens te beleven met het ‘Hooglied’ |
‘Micha’ (Wie is als?) protesteert tegen allerlei sociale wantoestanden. | Heersende opvattingen inzake zijn verzameld in de boekrol ‘Prediker’ |
‘Nahum’ (rijk aan troost) vertelt met leedvermaak over de verwoesting van Ninivé. | De verwoesting van Jeruzalem ging gepaard met ‘Klaagliederen’ |
‘Habakuk’ is een Assyrische klaagzang inzake wetsverkrachting. | De stringentere wetgeving van de Perzen wordt verheerlijkt door ‘Esther’ |
‘Zefanja’ (JHWH beschermt) is een vernietigende kritiek op de priester-cultus. | Van de geloofswaanzin in de tweede eeuw v. C. getuigt de boekrol ‘Daniël’ |
‘Haggai’ (feestelijk) getuigt van de gelovige mens ten tijde van de wederopbouw van de tempel. Rechtsherstel bleef echter uit. | Een nieuwe geloofsleer werd ingevoerd door een nieuwe kerkbemanning ‘Ezra’ |
‘Zacharia’ (JHWH gedenkt) getuigde van een zeker optimisme. Ongeloof doet niets af aan het bestaan van JHWH. | Daar sloot de kerkbemanning bij aan met ‘JHWH heeft getroost’: ‘Nehemia’ |
‘Maleachi’ (Mijn bode) was teleurgesteld, maar ooit zal het goede overwinnen. | De geschiedenis werd herschreven onder de naam ‘Kronieken’ |